April 2010-Antofagasta en de Atacama woestijn.

Na een zeer tamme tocht van Coquimbo naar Antofagasta met heel veel motoruren hebben we weer een trip naar het binnenland gemaakt. Dit keer naar de Atacama woestijn.

Poeh, poeh, ze doen maar! Maar daarvoor ben je op reis, nietwaar? En met een boot zie je niet veel van een land als je er niet af en toe vanaf stapt.

Van het begin af aan was het onze wens om naar de Atacama woestijn te gaan.

Voor Peter is dat reizen met een ander vervoermiddel dan Pacific Blue niet altijd een pretje. Of we nu per bus of per vliegtuig reizen, hij zit altijd en eeuwig met zijn lange benen in de knoop en met z'n schouders tegen de hoofdsteun. En als de voorbuurvrouw of -man dan zijn stoel in slaapstand wil zetten, hebben twee personen een probleem. Voorbuur omdat Peter met zijn knieën in de rug van de voorstoel prikt. En Peter omdat hij finaal klem zit. Natuurlijk proberen we altijd iets te regelen met extra beenruimte. Maar zelfs dán! In een vliegtuig zijn er maar een paar plaatsen ruim genoeg. En dat is bij de nooduitgangen. Maar je moet niet denken dat ze die plaatsen vrijhouden voor lange mensen of zo. Neen, daar zetten ze gerust een paar kinderen van een jaar of twaalf, of een klein mannetje en vrouwtje. Maar goed! We zijn toch weer op reis gegaan.


Op dit moment liggen we aan twee moorings, met de neus naar een basalt pier en met de kont, met twee lange lijnen, naar een gammele drijvende steiger. De bijboot gebruiken we als heen en weertje van de boot naar de steiger. Je moet niet te diep in het glaasje gekeken hebben als je over deze steiger loopt. Dan ga je op het wiebelende ding zeker overboord, want er loopt hier altijd wat swell in de haven. Maar aangezien wij dat nóóit doen is er voor ons geen risico aan verbonden.

Op die pier, die tevens als golfbreker dient, op een afstandje van 20 meter, staat een mooi rood vuurtorentje. En onder die vuurtoren liggen regelmatig zeeleeuwen te snurken. Soms zo hard dat ik denk dat er een bij ons in bed gekropen is.

Af en toe wordt erdoor de zeeleeuwen onderling flink gestoeid. In deze tijd van het jaar gaat dat allemaal heel vriendschappelijk. Maar dat zal in paartijd wel anders zijn! Het is een leuk gezicht hoe die lobbessen langs de stenen in en uit het water hobbelen. Ze zitten zo dichtbij dat ik gezien heb dat zij hun oortjes tegen het hoofd aanplakken voordat ze de duik te water wagen. Dit natuurlijk om te voorkomen dat er water in hun oren loopt.

Behalve zeeleeuwen, krioelt het voor onze neus op de dijk ook nog van de zwarte gieren met een lelijke kale rode kop, en cormorants en pelikanen. Die pelikanen kunnen duiken als de beste. En de gieren poepen wat af; helaas ook op Pacific Blue.

Ze gebruiken Pacific Blue als uitkijktoren. Alleen of met een stuk of vier gaan ze gezellig op de zalingen zitten en laten regelmatig het een en ander. naar beneden vallen. Dat maakt gemene vlekken. Maar voor de rest ligt Pacific Blue hier redelijk veilig. Zo veilig dat we besloten haar een dag of vijf te verlaten.

Donderdag, ‘s morgens in de vroegte, verlieten we de boot om met de bus van 0800 richting San Pedro de Atacama te vertrekken. Maar de eerste stop zou na 250 km het stadje Calama zijn. Tenminste..., stadje? Dat dachten wij, zo midden in de woestijn.

Na een uur of drie in de bus gezeten te hebben, met uitzicht op een hoogvlakte met alleen maar bruin getinte bergen, zand en rotsen zonder enige begroeiing, reden we tot onze verbazing een echte stad in. Dit was Calama, zomaar midden in de woestijn en veel groter, groener en moderner dan wij hadden kunnen denken.

Wij stapten in Calama uit omdat we een open (niet ondergrondse) kopermijn wilden bezichtigen; een van de grootste ter wereld. Door een taxi lieten we ons naar een toeristenbureautje brengen. Daar vertelde men ons dat we nét te laat waren om ons voor de toer door de Chuquicamata-mijn in te schrijven. We konden ons wel per taxi, op de bonnefooi, naar een parkeerplaats laten brengen vanwaar de toerbus vertrok. Daar konden we dan vragen of er nog een plaatsje voor ons vrij was.

Peter en ik vroegen de mevrouw om voor ons Juan te bellen want hij spreekt alleen Spaans en dat is door de telefoon extra moeilijk. Juan hadden we leren kennen in de marina en hij rijdt op een ontzettend grote vrachtwagen in die mijn.

Hij had gezegd: “Bel maar als je in Calama bent, dan ga ik met jullie mee.“

De mevrouw deed dat graag voor ons en zij belde Juan. Hij reageerde onmiddellijk en zei: “Blijf daar, ik kom eraan.“

Een kwartiertje zaten wij bij Juan in zijn auto. We reden met zijn drieën naar de parkeerplaats van de toerbus. En mooi dat er nog plaats was voor ons; ook al omdat Juan de reisleidster kende.

Hoewel Juan die mijn dagelijks ziet (want hij werkt daar al ruim 20 jaar), ging hij toch mee. Alles wordt door de mijn georganiseerd en het kost niets.

Een gids, ook een Paula, deed de rondleiding in perfect engels. Allereerst reden we naar het verlaten mijnstadje Chuguicamata. De vroegere bewoners, waaronder Juan, vrouw en kinderen, moesten enige jaren geleden het stadje verlaten. Dit moest van de gezondheidsinspectie vanwege mijnstof, silicose etc., maar ook omdat door het uitgraven van de mijn de hoge zandbergen steeds dichterbij Chicocamata kwam. Dat leverde natuurlijk ook gevaar op. Want al dat zand dat uit die mijn komt wordt er rond omheen in heel hoge bergen neergegooid.

Juan vond het wel heel jammer dat ze er weg moesten, want het was een fijne woonplek en wij zagen tijdens de rondleiding dat het zeker geen armoedig plaatsje was. Integendeel!

Met een paar grote brokken erts in haar handen gaf Paula uitleg. In de eerste meter aan de oppervlakte zit het erts van top kwaliteit. Het is in de jaren gevormd door weersinvloeden. Er is koperoxide ontstaan. Als dat eenmaal is afgegraven dan kom je bij een wat mindere kwaliteit. Hier heeft erosie geen kans gehad, omdat regenwater en weergesteldheden op die diepte geen invloed meer hebben. Maar ondanks dat is het koper van deze mijn één van 's werelds beste en het is ook tevens de op één na grootste open mijn ter wereld.

Zittend in de bus reden we het stadje uit de mijn in. Het was echt heel indrukwekkend; een gat van 5 bij 2,5 km en 1000 m diep. En ernaast waren nog twee, iets kleinere, gaten. Gigantisch. Het leek wel over een hele grote duitser in Zandvoort was bezig geweest.

Voor elke kilo kopererts wordt 100 kilo zand verzet. Want stel je maar voor dat het een heel grote zandkuil is. Als je hem dieper wilt maken moet je ook de bovenranden en zijwanden weer breder maken anders worden de wanden te steil en stort de boel in. En alles wat je van de zijwanden afhaalt is alleen maar zand en puin en geen erts. Dus eigenlijk zonde van het werk.

Dat puin verplaatsen gebeurt allemaal met vrachtwagens!!! Die zijn werkelijk ontzettend groot. Het leeg gewicht van de grootste is 350.000 kilo, en hij kan 400 ton puin laden. En die kranen schijnen 50 ton per schep te verplaatsen.

De zes banden (o.a. Michelin) hebben een hoogte van drie meter en staan onder een enorme druk! Als er een klapt is het net een bom.

En zo'n vrachtwagen verbruikt in 24 uur continubedrijf meer dan 4000 liter diesel. Er zit een turbodieselgenerator in van 2400 pk die alleen voor stroom zorgt voor de elektromotoren die de wielen aan drijven. Ze hebben er honderd rijden.

Onze vriend Juan is chauffeur op zo'n vrachtwagen. Het is niet zonder risico, maar de veiligheidsmaatregelen zijn enorm goed geregeld.

Natuurlijk valt er nog veel meer te vertellen. Maar bekijk de foto's maar, dan krijg je een goed beeld hoe zo'n mijn eruit ziet.

Na een excursie van dik een uur stonden we weer op de parkeerplaats naast de auto van Juan.

Nadat we bij hem en zijn vrouw een hapje gegeten hadden vertrokken we met de bus naar onze eindbestemming: het kleine beroemde woestijnstadje "San Pedro de Atacama."

Doordat we bij Juan waren blijven eten kwamen we in het donker aan. Maar we hadden een paar hostels uitgezocht dus we dachten een taxi te nemen. Dat zat er niet in. We arriveerden op een pikdonker onverhard erf en er was vrijwel geen lichtje te zien in de omgeving. We hadden geen idee hoe groot het hier was en waar we heen moesten. Straatnaamborden waren er ook niet die hadden we ook niet kunen lezen zonder zaklantaarn.

We vroegen de weg naar een van de hostels en gingen struikelend op weg op de hobbelige zandweg. Tot onze verbazing zagen we al na 100 m wat hostels. Het bleek een heel klein plaatsje te zijn dus alles was dichtbij.

Na even heen en weer gelopen te hebben besloten we een van de eerste te nemen. En hoewel simpel, was het schoon en fris met een lekkere douche.
We waren wel aan een tukje toe.

De volgende morgen gingen we voor het ontbijt naar het restaurant en de eigenaresse stelde ons voor op de patio de eten. Toen konden we een beetje zien hoe het er hier uit zag. Want gisterenavond hadden we het idee dat we "in the middle of nowhere " waren beland.

Het is een leuk, oorspronkelijk dorpje, gebouwd van adobe. Dit is klei, waarvan ze, met stro en gras, met een mal blokken maken die ze in de zon laten drogen. De muren worden daarna afgesmeerd met kleipap en dus zie je in elke streek een wat andere kleur huisjes; afhankelijk van de kleisoort. Het dak wordt bedekt met cactushout en gras. Dit geeft een uitstekend regulerende werking op de temperatuur.
Na het ontbijt gingen we het dorp verkennen en op zoek naar een uitstapjes.

Hoewel we vrij dicht bij het busstop waren gaan zitten (handig als we teruggaan) bleken we ook slecht 100 meter van de "hoofdstraat" te zitten. Het bleek verrassend gezellig te zijn. Er waren restaurants, winkeltjes, toeristenbureautjes en overal liepen mensen te flaneren. Voor het eerst in drie jaar waren we weer eens in een gezellig, vriendelijk plaatsje waar ook een relaxte sfeer was. We hebben wel veel leuke plaatsen gezien maar dat waren gewoon werksteden waar iedereen z'n gang gaat. Alleen Pucon, Bolson, San Martin en Villa La Agostura hadden een enigszins vergelijkbare atmosfeer.

Hier had iedereen vakantie. En zo was ook de sfeer.


We hadden gelezen dat hier al 20 jaar een Nederlander zit met een reisbureautje. We gingen daar maar eens kijken. Maar Martin had zich inmiddels ontpopt tot manager en liet het werk aan z'n mensen over. Hij was dus niet aanwezig. Niettemin was de sfeer goed dus we hebben onze drie reisjes met hen gemaakt.
We konden diezelfde middag al mee naar de "Valle de la Muerte" en de "Valle de la Luna".

Maar eerst hebben we de rest van dit leuke dorp verkend en een lekkere pizza gegeten.

Ze namen ons mee naar een adembenemend landschap met de meest fantastische rots- en zandformaties. Wladimir vertelde het een en ander. Hoewel het hier nu kurkdroog is, was het in het Pleistoceen veel natter en is dit landschap ontstaan door water- en winderosie. waarna het vulkanisme de boel nog en beetje overhoop geduwd heeft. Erg mooi. Bekijk de foto's maar binnenkort.

We maakten een paar wandelingen door rotskloven en tegen de avond gingen we naar de Maanvallei waar al enige honderden mensen waren verzameld om op een hoge heuvelrug de zon te zien ondergaan. Dat vergde wel een zware klim door los zand maar Peter had een goeie dag en liep redelik vlot omhoog. Je zit hier toch al op 2300 m. De zonsondergang was aardig maar bijzonderder was de kleur van het landschap en de diepe schaduwen die ontstonden. Daar hebben we wat mooie foto's van gemaakt.

We waren laat terug en de volgende morgen was het vertrek om 07.00 dus we doken tevreden ons bed in.

De nieuwe trip zou 12 uur duren en was inclusief ontbijt en lunch. Om een paar minuten over zeven stond het busje voor de deur en gingen we op weg naar een grote zoutvlakte waar we o.a. flamingo's zouden zien. Het voert een beetje ver om al deze historische uitleg hier te herhalen dus voor een goed inzicht bevelen de foto's aan. We hadden een heerlijk ontbijt met verse broodjes en koffie en thee. Het was trouwens behoorlijk koud zo rond zonsopgang. Interessant is dat ze uit dit zout o.a lithium voor de batterijen winnen.

Na de flamingo's ging het verder naar de hoogvlakte van de Andes; naar 4300 m. We hadden gelukkig weinig last van ijle lucht tijdens het wandelen. Hier waren enige prachtige meren met gipsformaties. Het leek zout maar de wilde dieren kwamen hier drinken. We zagen veel Vicuña's (kleine lama's) en een aantal eenden en andere vogels.

Inmiddels hadden we ook op een mooie plek aan een meer geluncht. Op de terugweg deden we nog even een oorspronkelijk dorpje aan waar een aantal mensen nog even een rondwandeling maakten.
Moe maar voldaan waren we om 19.00 terug. En na een douche om al het stof er af te spoelen gingen we eens lekker dineren. Er zijn hier echt een paar heel goede restaurants. We begonnen tijdens Happy Hour met een Caipirina. En toen nóg maar twee voor de prijs van een.

Toen was het echt weer bedtijd.

Want op zondag was het nog vroeger. We zouden om 04.00 vertrekken voor een trip naar thermische bronnen op 4200m hoogte in de Andes. Dit was 100 km over een pikdonkere zandweg en door een paar riviertjes. Want die heb je hier toch wel in deze woestijn. Maar ik moet zeggen dat de mannen goed reden. Zei het af en toe wat te hard, naar ons idee, langs de afgronden zonder vangrail. De reden dat we zo vroeg op moesten, is, dat het 's morgens in de Andes ruim onder nul is en dan zie je de stoomwolken het best. Zodra het heet wordt zie je die bijna niet meer. Toen we aankwamen werd het net licht en was het min 7 graden. Er waaide een koude wind. Eerst maar weer eens ontbijten.

Het waren geen spectaculaire geysers trouwens maar wel aardig om te zien. Leuker was dat we daarna konden baden in een warme bron. Het was gelukkig inmiddels wat warmer geworden dus de kleren gingen uit en..... Heerlijk warm water! Hoe verder je naar links ging hoe warmer het werd. Soms had de zandbodem kokend hete plekken. Daar kon je dan lekker dicht bij gaan zitten.
We waren bijtijds terug in San Pedro om weer eens lekker te gaan eten. En we wilden nog een keer paardrijden.

We maakten voor maandag een afspraak om 10.00. Achteraf hadden we beter wat eerder kunnen gaan want na tienen wordt het al aardig heet in de woestijn.
Maar we maakten een mooie trip van drie uur door de buitengebieden van de oase San Pedro met een echte gaucho uit de streek. We hadden geen behoefte omin een zand- en steenwoestenij te rijden.
Inmiddels is ons Spaans toch zo goed dat we een redelijk gesprek met zo'n man kunnen voeren. Op de zandvlakte moest natuurlijk gegaloppeerd worden. Nou Peters paard ging er echt als een speer vandoor. De eerste keer had ik amper tijd om te sturen, maar het paard zocht zelf z'n weg wel. Maar echt lekker ging het niet omdat er een paar dikke zadelranden tegen mij dijbenen drukten. Ik had later blauwe plekken. Maar toch spectaculair. Wat zijn die beesten mak en toch ongelooflijk fel.

De volgende morgen namen we om 10.30 de bus terug naar Antofagasta. En wie stapt er in Calama in? Juan. Hij ging weer zeilles nemen bij Theo, de havenmeester.

We haden het plan om met een dag of drie te vertrekken maar toen kreeg Peter een ontzettende darminfectie (voor de tweede keer) en was vier dagen helemaal van de wereld. Aangezien volgens internet niets echt helpt wilde hij het maar uitzieken maar na drie dagen is hij toch maar aan de Nifuroxacide begonnen. Dat lijkt nu te helpen zodat we de 19-de naar Callao/Peru hopen te vertrekken.

Paula heeft inmiddels met de mannen van de haven de dieseltanks weer vol gekregen en Theo belt maandag de autoriteiten. Die moeten allemaal aan boord komen dus we hopen dat alle papieren in orde blijken te zijn voor deze komma-n..kers.

De 21ste komen hier zeven tallships aan waaronder de Europa. Maar die hopen we eind van de maand in Lima te treffen.

Groeten van Peter en Paula


Alle foto's van Atacama