Van de Kaap Verden naar Fernando de Noronha.

Na de toch wel teleurstellende dagen op de Kaap Verden (Er waren wel leuke momenten en een ruige bergrit op Santa Antao, hoor) zijn we 24 januari om ongeveer vijf uur 's middags vertrokken naar Fernando de Noronha. Dit is een klein eiland ten noord-oosten van Brazilië en behoort ook tot Brazilië.
Het vertrek had heel wat voeten in de aarde omdat we uitgeklaard moesten worden door de "Emigration". We vragen ons trouwens af of iemand het ooit zou merken als je niet in en uitklaart. Maar de boetes zijn nogal hoog dus je riskeert het niet. Nadat we tegen betaling van 500 escudos (vijf euro) bij de Port control klaar waren moesten we nog een stempel in ons paspoort halen om in Brazilië te bewijzen dat we rechtmatig de Kaap Verden hebben verlaten. Dit moest in de grote commerciële overslaghaven gebeuren, maar het kantoor was dicht om 10.30 's morgens. Waarschijnlijk gebruikt iedereen een agent om zijn papieren te laten afhandelen. Niemand wist hoe laat er iemand zou komen. De een zei: "ze komen over tien minuten", en de ander zei "over een half uur". Maar ze kletsten maar wat. Aangezien we niet in Brazilië wilden aankomen zonder uitklarings stempels hebben we anderhalf uur gewacht en toen hadden we binnen tien seconden de twee stempels in ons paspoort.
Daarna nog wat verse spullen gehaald (Die zijn er bijna niet. Alleen wat uien, brood en eieren en twee kooltjes) en nog even naar het internetcafe voor de laatste berichten. Toen onze boatboy een plezier gedaan met ons laatste geld en een T-shirt van Pacific Blue. Hij was blij en tevreden en showde vol trots zijn nieuwe shirt aan zijn vrienden. Er schijnen zeilers te zijn die elke dag ongeveer tien euro geven maar twee á drie euro (200 a 300 escudos) per halve dag is naar de plaatselijke omstandigheden ruim voldoende. Althans, wij kregen geen klachten of gezeur. Temeer daar we natuurlijk niet het enige jacht waren.
Na het opbergen van de Zodiac en het monteren van de Windpilot gingen we nog "even" tanken in het nieuwe vissershaventje. Dat duurde dus weer twee uur. Het schoot maar niet op en ik moest eerst het beschikbare geld overhandigen voor ze wilden tanken. Het bleek dat we veel minder gebruikt hadden dan we dachten dus gooiden we uiteindelijk onze jerrycans ook vol met vijftig liter diesel.
Zo hadden we toch onze laatste escudos opgemaakt want die zijn verder overal waardeloos. 

We waren blij dat we weer onderweg waren en hadden zo'n 1400 mijl voor de boeg. Dat is dus 10 á 11 dagen. De eerste vijf dagen hadden we rustig maar meestal zeilbaar weer. Af en toe blies het ook wel ruim 20 knopen maar we hadden de fok op de boom en vaak een rif in het grootzeil. We zetten dan de giek vast met de Walder giekrem (prachtig apparaat) en door dat ene rif slaat het zeil niet zo met klappen heen en weer als de wind wat licht is. De fok staat om dezelfde reden ook helemaal gefixeerd met een ophouder en een neerhouder. Tezamen met de schoot die naar achteren loopt en die aan de schoothoek van de fok vast zit heb je een drie- á vierpunts bevestiging zodat er weinig slijtage optreed en het zeil niet gaat slaan. We rollen het meestal wat in zodat het strak staat tussen voorstag en schoothoek. Het schip rolt wel behoorlijk en Paula heeft daar toch al behoorlijk lang last van. Of ze vind het wel lekker dat ik kook en brood bak.

De Windpilot gebruiken we nu intensief. Hij doet het boven verwachting al vraagt hij wat meer aandacht dan de stuurautomaat natuurlijk. Alleen als de wind wat sterk toeneemt (meestal tegen de avond) krijgt hij een probleem. Dan moet er eigenlijk een rif in om het loevende moment te verminderen. "s Nachts varen we behoudend als er één slaapt. Dan laten we een rif er nog inzitten als het er eigenlijk uit zou kunnen. Toch lopen we meestal boven de zes knopen en af en toe hele stukken zeven tot zeveneneenhalf. Het eerst etmaal was 161 mijl. Ook zetten we 's nachts wel eens de stuurautomaat aan om niet te hoeven reven. Die kan meer hebben. Zo houden we het rustig en comfortabel en hoeft de wacht-te-kooi er niet steeds uit. Alleen als het echt nodig is om te reven of te ontreven, want we gaan niet uit de kuip zonder dat de ander erbij is.
We maken etmalen tussen de 135 en 160 mijl. De wacht zit/ligt onder het dekhuis en kan met de kookwekker ook af en toe een dutje doen. We worden beslist niet moe. We kunnen lezen onder het dekhuis en we hebben zelf gebrande DVD's met 1800 muzieknummers over de buitenspeakers.

We hebben inmiddels ook brood gebakken. De eerste was wat klef (oud meel) maar de tweede was uitstekend. We eten weinig. Misschien komt dat door de warmte. We hebben weinig trek maar drinken ontzettend veel water en/of cola. We worden zelfs slanker. Niet verkeerd dus. Alleen een warme maaltijd smaakt altijd wel.
Wordt vervolgd